25 maart HET BEDEKTE BLOED EN DE GESMOORDE STEM.
O aarde, bedek mijn bloed niet en voor mijn geroep zij geen plaats.
Laat nu Jobs geloof heentrekken naar Golgotha en den paaschhof. Job weet 2 dingen: zijn Goël lééft; en: die is zijn getuige bij God. c Zijn Goël lééft: diens bloed is niet geslorpt of door het graf bedekt; maar hij draagt het in den hemel. De aarde kon Christus bloed niet weg-werken; want de kracht van den Oneindige gistte erin. En Christus is Jobs getuige, die voor hem pleit, want Christus stem is niet gesmoord. Zijn zeven kruiswoorden klonken tegen den hemel en scheurden dien. Toen heeft de hemel Zijn rechten uitgeroepen, hij wekte Hem op uit de dooden. Zijn stem is die van den Voorbidder of van den Eischer; hoor: zij vervult den hemel en wordt immer gehoord. Christus bloed en roep hebben geen plaats, waarin ze opgesloten zouden zijn; het gansch heel-al loopt er altijd tegen aan, want het heeft alle plaatsen in beslag genomen. Daarom is die Christus het bewijs van Jobs rechtspersoonlijkheid; en tegelijk die van ieder mensch. Den een beteekent dat zegen van den Voorbidder, den ander vloek van den Eischer. Bloed kan niet ver-drinken noch één stem ver-klinken: elk mensch zal treden voor het front, want Jezus stierf en is opgestaan. Vergeefs zal de roep der zondaren zijn: bergen, valt op ons, bedekt ons bloed toch wèl; d want aan Christus onbedekte bloed wordt ieder mensch gemeten. Vergeefs ook zal het onrecht bloed, dat in Gods oogen dierbaar is, willen bedekken; want de aarde zal dat bloed ont-dekken en voor Gods oogen ligt het bloed open en bloot op een rotsplaat: God zoekt de bloedschulden altijd weer. (Jes. 26 : 21, Ezech. 24 : 8). God hoort den roep des bloeds altijd; want Christus handhaaft Gods eigendomsrecht op het bloed en op de ziel e . Dat de wereld hoore: Christus dood en opstanding handhaven onze rechtspersoonlijkheid: gerechtigheid en zonde kunnen nooit de vierschaar voorbijgaan. LEZEN: Job 16: 18-22. a. Opgenomen in VWS I,205-206. b. Vgl. Genesis 4:10. c. Vgl. Job 19:25. d. Vgl. Hosea 10:8, Lucas 23:30. e. Vgl. Genesis 9:4v. |