17 februari GEEN TOOVERIJ, MAAR GERICHT.
En indien ik door Beëlzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uwe zonen uit? Daarom zullen die uwe rechters zijn.
Zóó zeggen dus alle duivelbezweerders onder Israël: in den naam van Salomo, amen. En nu komt hier Jezus Christus. Hij werpt ook duivelen uit. Hij heeft echter geen enkele formule opgezegd; hij heeft Salomos naam niet genoemd; hij heeft van geen enkelen vakman uit de farizeeuwsche kringen onderricht in de kunst gehad; en zie, hij doet het zoo maar. Als ze nu eerlijk zijn, dan moeten ze op hun eigen standpunt zeggen: meer dan Salomo is hier! c Maar hier komt de afgrond van hun ziel bloot. Was Salomo geen type van Israëls hoogsten profeet en Vredevorst? Doch uit zijn grafsteen hebben ze weggebeiteld alle messiaansche schrift en den titel van Groot-Toovenaar ervoor in de plaats gezet. Zoo konden ze des duivels compagnon wezen en zich dekken met Salomos autoriteit. Maar nu Salomos antitype verschijnt in Jezus, nu zeggen ze vandaag: hij heeft Salomos hoofd niet, (want hij is uitzinnig); d en morgen: hij heeft Salomos hart niet (want hij boeleert met Beëlzebul). e Daarom zullen hun eigen zonen, die het gilde-van-Salomo heeten willen, hun voor-oordeel ver-oordeelen. Want als Jezus zegt: meer dan Salomo is hier, dan is dat een vóór-oordeel voor het geloof. Maar juist hun bij-geloof had het MOETEN aanvaarden, doch zij hebben niet gewild; ze houden zich aan hun vooroordeel der eigenwilligheid. Want het vóór-oordeel des geloofs is onderwerping aan het oordeel Gods; doch het vooroordeel van het ongeloof is handhaving van het oordeel van den mensch. LEZEN: Jacobus 1 : 19-25. a. Opgenomen in VWS I,154-155. Eerder gepubliceerd als Geen tooverij, maar gericht, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 36 (7 januari 1927). b. Vgl. 1Koningen 10:1-13. c. Vgl. Matteüs 12:42, Lucas 11:31. d. Vgl. Johannes 10:20. e. Vgl. Matteüs 12:24, Marcus 3:22, Lucas 11:15. |