Lucas Lindeboom (1845-1933)

Wat zegt de Schrift?

Wat zegt de Schrift? Maandblad tot bevordering van het rechte lezen en uitleggen van Gods Woord

onder redactie van L. Lindeboom, Heusden (A. Gezelle Meerburg) 1900
1,1-5 (januari 1900)

a



Deze vraag is de titel van het Maandblad of Maandschrift, waarvan we thans het genoegen hebben aan de liefhebbers van Gods Getuigenis het eerste nummer aan te bieden. Tot onze blijdschap begeeren verreweg de meeste lezers van „De Roeper”, wiens loop geëindigd is, deze onze poging om de Kerken te dienen in het Woord, te steunen en van dezen arbeid gebruik te maken. En ook bij vele andere broeders en zusters in onderscheidene plaatsen des lands heeft het woord weerklank gevonden, waarin wij ons voornemen aldus te kennen gaven.

„Algemeen is de klacht, dat de vele en velerlei boeken en bladen den Bijbel zelven, het boek van GOD, de eenige kenbron van den waren dienst Gods en onze zaligheid, dreigen op zij te dringen. Niet dat zulks het doel zou zijn van de schrijvers, of van de lezers; neen, maar de tijd, aan ’t lezen van boek of blad besteed, kan niet opnieuw gebruikt voor ’t lezen van de Schrift, het Boek. Menigeen heeft ook niet recht smaak in de Schrift, en velen die wel iets kennen van de liefelijkheid en de dierbaarheid der woorden Gods voor den heilbegeerigen zondaar, zouden nog veel meer genot en vrucht hebben van hun Bijbellezen, indien zij beter „den weg in het Woord” wisten. Zou het niet wenschelijk zijn, dat zij een weinig meer geoefend werden en zich oefenden in het lezen en verstaan en bespreken van hetgeen de Schrift zegt? Zou daarvan niet, onder anderen, ook deze kostelijke vrucht mogen worden verwacht, dat zij meer zouden hebben aan de degelijke bediening des Woords?

Indien een voldoend aantal inteekenaren onze leiding hierin zal toonen te begeeren, dan zijn wij bereid, den broederen en zusteren de behulpzame hand te bieden tot beter lezen, opmerken en verstaan van het Woord in zijn geheel en van de woorden des Woords.”


In de niet ongegronde verwachting, dat nog menigeen, die eerst wil zien, wat er komt, dit Maandblad als een vriend des huizes zal willen ontvangen, |2| is tot de uitgave besloten.

De redacteur en zijne medewerkers roepen dan nu al den lezers een hartelijk welkom toe; met de bede, dat het Gode moge behagen, hen te bekwamen tot dezen gewichtvollen en teederen arbeid, en daarin voor velen tot een rijken zegen te stellen. Zij bidden den lezers de verlichting des Geestes toe, die alleen het Woord kan doen verstaan, en bevelen wederkeerig zich met dit werk in de biddende liefde der broeders en zusters aan. Al wat wij zullen kunnen geven, moeten wij eerst zelven ontvangen. Daarom zij onze gemeenschappelijke verwachting alleen van den Heere onzen God, en zij Hem alleen de eere voor het goede, dat dit Maandblad zal mogen bevatten.

Wat zegt de Schrift? Deze titel kenschetst den aard en het doel van dit blad duidelijk genoeg. Het wil deze vraag op den voorgrond dringen, in alles en bij allen. Daarom is deze vraag ook als titel gekozen. Zóó roept het Maandblad reeds door zijn naam allen, die dezen zullen zien ofte hooren, op tot het onderzoeken van de Schrift, het Boek. Temidden van allerlei gesproken en geschreven woorden van zondige menschen en feilbare christenen, plant het den standaard van het onfeilbare Woord, het eigen Woord van God, waaraan alle menschenwoord moet worden getoetst, waardoor alle sprekers en schrijvers eenmaal geoordeeld zullen worden in den grooten en doorluchtigen dag des Heeren, die komende is. Tegenover alle ongeloof en bijgeloof roept het de 66 Schriften des Ouden en des Nieuwen Testaments uit als heilige en Goddelijke boeken, „niet gezonden nocht voortgebracht door menschelijken wil: maar de heilige menschen Gods hebben ze gesproken, gedreven zijnde door den Heiligen Geest.” b En al die boeken als de ééne voleinde Godsopenbaring, de ééne Schrift, het ééne Woord van den eenigen waarachtigne God en Jezus Christus, Dien Hij gezonden heeft.

De vraag: Wat zegt de Schrift? is dus dezelfde als: wat zegt God? In de Schrift zelve worden bij aanhalingen de termen: De Schrift zegt, en God, de Heere, de Heilige Geest zegt, door elkander gebruikt. Zou het dan den mensch niet betamen, zonder ophouden, in al zijn denken en willen, doen en laten, met heiligen eerbied te vragen, wat de Schrift zegt? wat de wil is van God, onzen Schepper en onzen Vader uit kracht van het verbond der genade? Dit is immers het hoofddoel, waartoe God ons de Schrift gegeven heeft: dat wij Hem recht kennen en dienen. En met dit hoofddoel is het nevendoel onafscheidelijk verbonden: dat wij, Hem dienende naar Zijnen wil, in het Woord geopenbaard, vrede hebben en het eeuwige leven.

Het modernisme verwerpt alle openbaring Gods in den gewonen zin des woords en ziet daarom in de Schrift slechts geschriften van menschen, feilbaar als alle anderen, zij het dan ook in opzichten wijzer en beter dan de meesten. Rome acht de Schrift nuttig, maar niet noodig, en kent aan onderscheidene menschelijke geschriften even hetzelfde, zoo niet meer, gezag toe als aan de Heilige Schriften. Maar helder en luide belijdt de Gereformeerde Kerk, en wij met haar, de noodzakelijkheid en de volkomenheid der Heilige Schriftuur „om alleen te zijn een regel des geloofs.”

Art. VII Ger. Bel. |3|

De vraag: Wat zegt de Schrift? komt met even de zelfde woorden in de Schrift zelve meermalen voor.

Rom. 4 : 3 roept Paulus uit, tot bewijs dat Abraham niet uit de werken is gerechtvaardigd: „Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend.” Vg. 11 : 2 en Gal. 4 : 30.

De vragende vorm dient hem om de opmerkzaamheid te vestigen op wat de Schrift zegt.

„Wat zegt de Schrift?” en „De Schrift zegt,” en vele verwante uitdrukkingen wijzen de geloovigen en ook de ongeloovigen heen naar de Schrift, als het eigen Woord van God. Hare uitspraken hebben gezag in zich zelve, een allen bindende macht.

Tegen den Satan gebruikte de Zaligmaker in de ure der verzoeking als eenig wapen de uitspraak der Schrift. „Daar staat geschreven”, en daar staat wederom geschreven,” Matth. 4 : 4, en 7 en 10. Tegen dit beroep op de Schrift, als den eenigen en al beslissenden regel van geloof en leven, was de listige Verzoeker niet bestand. En voor niemand der menschen is er kracht tegen en overwinning van de omleidingen en verleidingen van den Vader der leugen, den menschenmoorder van den beginne, dan in „het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord.” Ef. 6 : 17. Mocht het volk des Heeren maar steeds bedacht zijn op de vele en velerlei inwendige en uitwendige bestrijding en verleiding van hun helschen tegenpartijder, die omgaat als een brieschende leeuw, zoekende, wien hij zou mogen verslinden! En tot tegenweer zich bereiden door onophoudelijk en steeds dieper gaand onderzoek van het Woord en de woorden Gods! Mocht de heerlijke belijdenis van de eerste en echte „Protestanten”, op den Rijksdag te Spiers in 1529, en die in de Confessie der Geref. Kerken het duidelijkst en krachtigst spreekt, meer en beter worden gekend, geëerd, beleefd.


De „geheele wijze van den dienst van God” wordt ons door de Schrift geleerd. In en voor elke omstandigheid van het veelbewogen leven der menschen, in vreugd en in smart, in jeugd en in ouderdom; op elk gebied: van het persoonlijk en huiselijk leven, van Kerk en Maatschappij en Staat, heeft de Schrift ons wat te zeggen, is zij de openbaring van den wil van God. Over alle belangen en vragen, van het denken én van de practijk, doet de Schrift licht van Boven stralen.

Hoe treffend valt hier dan des menschen roeping en zijn belang samen! Aan het gehoorzamen van Gods Woord is des menschen eigen welzijn verbonden. Wie met woord óf met daad naar God en Zijn Woord niet wil hooren, zal niet voorspoedig zijn; en tijdelijke schijnbare voorspoed in den weg der afkeerigheid van God, zal hem tot eeuwige schade worden. Maar de godzaligheid, de dienst van God naar de Schriften, is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens.


Wat zegt de Schrift 1Op de eerste bladzijde ziet gij een open geslagen Bijbel, en op de laatste eene Kerk op de rots. Het verband tusschen die twee figuren zal wel geen nadere aanwijzing behoeven. Het eeuwig blijvende Woord Gods, in de |4| Heilige Schrift beschreven, waarvan hoofdinhoud en middenpunt is de belijdenis van Petrus, Matth. 16 : 18, is de grondslag, het fundament, de rotsgrond der Kerk. Eene Kerk, die de Schrift loslaat, of hare leer vermengt met menschenwoorden, werkt zich van het eenig ware fundament af; zij wordt valsche Kerk. „De vlasche Kerk schrijft zich zelve en haren ordinantiën meer macht en autoriteit toe dan den Woorde Gods, en wil zich het juk van Christus niet onderwerpen . .” Art. 29 G.B.


De twee teksten, welke die opengeslagen Bijbel te lezen geeft, wijzen op het belang van de vraag: Wat zegt de Schrift? Hoe meer men in deze goudmijn zoekt en graaft, hoe meer men er in vindt. Hoe meer men leert verstaan, wat de Schrift zegt, des te meer zal de zalige ervaring van den Psalmist ook ons deel worden en ons dringen tot den blijden lof der dankbare zielsgenieting in zegeningen des hemels en der aarde: Uw Woord is eene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad. Zulke taal des lofs aan den Heere, de vrucht des Geestes, is het amen des geloofs op de waarschuwing en vermaning Gods: „Tot de Wet en tot de Getuigenis! zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben. Jes. 8 : 20.


Wat zegt de Schrft? 2Verstaat gij ook hetgeen gij leest? Deze tekst, Hand. 8 : 30, de tweede in den opengeslagen Bijbel, wijst ons op de behoefte aan onderzoek en aan onderrichting in het onderzoeken der Schrift. De Kamerling was blijkbaar een heilbegeerig man. Zelfs op reis had hij de Schriften des Ouden Verbonds bij zich, en hij las daarin. De vrijmoedige vraag van Filippus duidde die hooggeplaatste man niet ten kwade. Integendeel; hij maakte gretig daarvan gebruik om onderrichting te ontvangen. En hij voer er wel bij!

Tegenover Rome belijden wij, Gereformeerden, de duidelijkheid der Schrift; we hopen ook daarover nader met u te spreken. Maar daardoor is niet uitgesloten de noodzakelijkheid van een arbeid der ziel voor ieder die de Schrift wenscht te verstaan. De Schrift is verstaanbaar, ook voor den minst kundigen en begaafden lezer. Maar zoomin een kind als een man kan zelfs de allereerste beginselen harer leer verstaan, indien hij de woorden der Schrift zonder aandachtig opmerken en overleggend nadenken leest. En bij de eerste beginselen mogen wij niet blijven staan. „. . . Der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads”. Hebr. 5 : 12-14.

Vergissen we ons, als we meenen, dat in menig gezin van Christenmenschen, ook wel van die zich gaarne Gereformeerden noemen, weinig van die „oefening der zinnen” gevonden wordt? Ach, men kan wel de, zeer goede, vaste gewoonte hebben om dagelijks meermalen een hoofdstuk uit den Bijbel te lezen, en toch verstoken blijven van „de gewoonheid” die de Apostel zoo begeerlijk acht en den Hebreeuwschen christenen zoo dringend aanprijst.


Dit Maandblad heeft ten doel, gelijk de omschrijvende titel vermeldt, te |5| arbeiden „tot bevordering van het rechte lezen en uitleggen van Gods Woord.” Vanzelf behoort daartoe ook de ontmaskering van en waarschuwing tegen een verkeerd lezen en uitleggen. Wij wenschen de lezers met de Schrift zelve als voorwerp der uitlegging nader bekend te maken; voorts wenken te geven, hoe „de weg in het Woord” het best is te vinden, wat al zoo tot het rechte onderzoeken behoort; en ook aan te wijzen, wat er noodig is voor den onderzoeker, wie de onderzoeker zelf moet wezen, om recht het Woord en de woorden Gods te kunnen lezen en uitleggen. De Schrift is ook voor wat het onderzoek der Schrift betreft de leermeesteres, en evenzeer de regel en de toetssteen. In den loop der eeuwen heeft de Geest van God de Gemeente in de Schriften onderwezen; en daartegenover heeft de „grovigheid en zwakheid” der belijders veel dwaalleeringen en dwalende zoogenaamde uitlegkunde met den naam der Schrift bedekt; terwijl de Satan nooit heeft opgehouden de zinnen te verblinden en de Schrift te bestrijden, zoowel door valsche uitlegging als door loochening van hare woorden, van de leer der waarheid die naar de godzaligheid is. Ons aansluitend bij het werk en de vrucht der Schriftuitlegging, waardoor de Geest Gods de Kerk heeft gebouwd en bewaard en toegerust tot haar arbeid en strijd, zullen wij dus ook van de worstelingen Sions in dezen deele hebben te spreken.

Wij zullen in alle rubrieken trachten, eenvoudig en duidelijk te schrijven, zóó dat ook de minst kundige leden der Gemeente, onder Gods zegen, met vrucht dit geschrift kunnen lezen. Maar niet alleen voor hen is dit Maandblad bestemd. Wordt onze wensch vervuld, dan vindt ook de broeder en de zuster, die niet meer behoort tot de „kinderen,” „de onervarenen in het woord der gerechtigheid,” en ook de onderwijzer, de opziener, de student, en de dienaar des Woords doorgaans iets, dat zijner aandacht niet geheel onwaardig is.


Uit de onderscheidene rubrieken kan de lezer zien, wat het Maandblad in den regel zal bevatten. Deze rubriek heeft tot opschrift: lezen en uitleggen, en zal dus tot taak hebben de boven aangeduide onderrichting in het onderzoek der Schrift. In het volgend No. willen we al aanstonds over het lezen van de Schrift spreken. c

Voor deze en al de andere rubrieken zullen wij gaarne opmerkingen, wenken en artikelen ontvangen. Men zorge slechts, dat de bijdragen, hetzij ze weinig òf veel ruimte beslaan, kort en bondig zijn, en in eenvoudigen en helderen stijl gesteld.


En hiermede — den lezers heil!


L. Lindeboom.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. 2Petrus 1:21.

c. Vgl. ‘Het lezen van de Schrift’, Wat zegt de Schrift? 1 (1900) 2,17-21 (februari 1900).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001